Het orgel werd in 1851 vervaardigd door de gebroeders Molinghen, die tot 1875 als orgelmakers in Mortier gevestigd waren. De twaalf orgels die van hen bekend zijn, zijn op één uitzondering na alle éénklaviersinstrumenten met aangehangen pedaal. De dispositie wijkt van het klassieke Luikse patroon af door het wegvallen van de hoogliggende enkelvoudige vulstemmen en mixturen, en door de toevoeging van enkele romantische registers in 8'- en 4'- ligging. De orgelkassen vertonen vaak neo-barokke trekken, zoals een opbouw uitgaande van drie ronde torens. De speeltafel is ofwel aan de voorzijde, ofwel zijdelings ingebouwd.
De restauratiewerken beoogden de grondige herstelling van alle elementen: windladen, mechanieken, tracturen, windvoorziening en pijpwerk.
Tijdens de uitvoering der werken bleek de oorspronkelijke toetstractuur zo gebrekkig te functioneren dat een aanpassing onvermijdelijk was. Het systeem waarbij de ventielen vanuit een zijdelings ingebouwd klavier via een liggend wellenboord en een dubbele balansenreeks werden aangetrokken, werd bijgevolg vereenvoudigd.
Grand-Orgue
C – g '''
Montre 8'
Bourdon 8' bas / haut
Viole de Gambe 8'
Flûte Traversière 8' haute
Prestant 4'
Dulciana 4'
Doublette 2'
Founiture III
Trompette 8' basse / haute
Basson 8' bas
Hautbois 8' haut
Pédale
C – f °
Grand-Orgue / Pédale