De asymmetrische frontcompositie sproot voort uit de geopteerde locatie: van voor, in de linker zijbeuk, tussen twee zuilen. Op uitdrukkelijke wens van het kerkbestuur werd de kas in een eigentijdse vormtaal uitgevoerd. Het totaal beeld is verticaliserend en de deels afgebroken eindbogen zijn een voortzetting van het lijnenspel van de gewelfribben. De frontvelden zijn lichtjes schuin en geven reliëf aan het front.
De dispositie weerspiegelt de wens om op een klein orgel zowel klassiek als romantisch te musiceren. De galmende akoestiek van deze grote, neobyzantijnse ruimte maakte het mogelijk alle pedaalregisters als een transmissie uit het hoofdwerk te destilleren. Het achterliggende zwelwerk opent zich zowel naar voor als naar de middenbeuk.
Grand-Orgue
Bourdon 16'
Montre 8'
Flûte à cheminée 8'
Prestant 4'
Doublette 2'
Fourniture IV
Sesquialtera II-III
Trompette 8'
Récit / Grand-Orgue
Récit
Flûte harmonique 8'
Viole de Gambe 8'
Bourdon 8'
Flûte octaviante 4'
Dulciana 4'
Violon 2'
Hautbois 8'
Tremblant
Pédale
Soubasse 16' (trans.
Bourdon 16' G-O)
Flûte ouverte 8' (trans.
Montre 8' G-O)
Trompette 8' (trans.
Trompette 8' G-O)
Grand-Orgue / Pédale
Récit / Pédale