Door de onmiddellijke nabijheid van het altaar was voor de vormgeving van de orgelkast een grote architectonische terughoudendheid vereist. De compositie van het eenvoudige eiken meubel wordt bepaald door eenvoudige heldere lijnen. Enkel de steil aflopende pijpenvelden zorgen voor enige tegenbeweging. Om uit deze beperkte dispositie zo veel mogelijk rendement te halen werden alle registers als enkelvoudige koren geconcipieerd en over twee manualen verdeeld.